
Impressionisme - de wereld gezien door de ogen van schilders
Het tijdperk van het impressionisme in de tweede helft van de 19e eeuw markeert een belangrijk keerpunt in de geschiedenis van de schilderkunst. Enkele van de beroemdste kunstenaars en werken in de kunstgeschiedenis dateren uit deze periode. Tegelijkertijd werd de koers uitgezet voor de modernistische schilderkunst. De schilders van het impressionisme stapten af van een naturalistische manier van weergeven en gaven in hun schilderijen hun individuele percepties weer, vooral van licht en sfeer.
Veel stijlen van de 20e eeuw namen de impulsen van de impressionistische pioniers over. Vandaag de dag kunnen enkele van de duurste schilderijen aller tijden worden toegeschreven aan dit tijdperk, bijvoorbeeld "Montagne Sainte-Victoire" van Paul Cézanne, "Verger avec cyprès" van Vincent van Gogh en "Le Bassin aux Nymphéas" en "Les meules" van Claude Monet.
De impressionisten ontwikkelden een nieuwe filosofie van de schilderkunst
De impressionistische schilders daagden de gevestigde normen van de schilderkunst uit in een ongekende mate. In het midden van de 19e eeuw werd de schilderkunst nog gedomineerd door het classicisme en de romantiek en kende duidelijke regels en structuren. Zo werd het als de hoogste kunst beschouwd om picturale onderwerpen zo naturalistisch en perfect mogelijk uit te werken. Of de geschilderde scènes overeenkwamen met de werkelijkheid was echter van ondergeschikt belang, dus de schilderijen toonden vaak overdreven, overladen met inhoud of zelfs fictieve motieven.
Een kleine groep Parijse schilders, waaronder Claude Monet, Camille Pissarro, Alfred Sisley en Edgar Degas, identificeerde zich niet met deze schilderstijl en riep op tot een terugkeer naar de werkelijkheid - echter niet in de zin van een weergave die de werkelijkheid zo dicht mogelijk benaderde, maar eerder in de zin van een schilderij dat de waarnemingen en gevoelens van de kunstenaars authentiek weergaf. Vanaf dat moment richtten de impressionisten zich op het vastleggen van de vluchtige indruk en sfeer van een enkel moment en niet - zoals eeuwen daarvoor - op afbeeldingen van mensen en voorwerpen of representatieve scènes. Bovenal hechtten ze bijzonder veel belang aan de weergave van lichtomstandigheden. Ze bouwden voort op het werk van schilders als William Turner, John Constable of Gustave Courbet, die in voorgaande tijdperken het licht en de sfeer van het moment al hadden weten weer te geven in hun landschapsschilderijen.
Picturale objecten als projectievlak voor licht
De impressionisten ontwikkelden een speciaal gevoel voor hoe de kleuren en daarmee de hele sfeer van een tafereel konden veranderen met de tijd van de dag, de seizoenen of de weersomstandigheden. Met dit besef verhieven ze het bijna tot een kunstvorm om een enkel motief vanuit hetzelfde perspectief te schilderen, maar telkens onder veranderende omgevingsomstandigheden. Camille Pissarro maakte bijvoorbeeld verschillende versies van uitzichten op de Boulevard Montmartre in Parijs en Claude Monet herhaalde zijn uitzicht op de kathedraal van Rouen in een serie van 30 schilderijen.
Deze benadering onderstreept hoe weinig relevantie de schilders leken te hechten aan de picturale objecten op zich en dat ze ze in feite alleen beschouwden als projectievlakken voor licht. De picturale objecten als zodanig, zo wordt Claude Monet geciteerd, hadden hoe dan ook geen betekenis voor hem: "Wat ik wil weergeven is wat tussen het motief en mij ligt."
Kenmerken van het Impressionisme: Schilderen in een nieuw licht
De impressionisten realiseerden zich dat ze hun artistieke doelen niet konden bereiken met de stilistische schilderwijzen die tot dan toe bekend waren. Dus veranderden ze zowel de technieken en uitdrukkingswijzen als de hele handeling van het schilderen om hun doelen te bereiken.
Aanvankelijk realiseerden de impressionisten zich dat de sfeer van een moment en de subjectieve indruk niet konden worden weergegeven met de naturalistische manier van weergeven die bekend was van bijvoorbeeld het classicisme, de barok en de romantiek. Dus stapten ze af van de traditionele stijl van het minutieus detailleren van individuele onderwerpen en concentreerden ze zich op de algemene indruk van het beeld en de kleurencompositie. Ze verzachtten de contouren van de picturale objecten en imiteerden zo het effect dat op zonnige dagen overspoeld met licht, nauwelijks meer dan de contouren van de objecten herkenbaar zijn.
Bovendien negeerden ze andere traditionele principes van picturale compositie, zoals het centraal perspectief. Bovendien gebruikten de impressionistische schilders voornamelijk heldere en felle kleuren en werkten ze met korte maar duidelijk zichtbare penseelstreken in één kleur. Het publiek moest ook wennen aan de techniek van de impressionisten. Dit gold vooral voor het kijken, want als je impressionistische schilderijen van dichtbij bekijkt, kun je vaak alleen maar dotjes kleur onderscheiden. Pas van een afstand komen de picturale objecten tevoorschijn uit de zee van streken en stippen en ontvouwt zich de beoogde picturale impressie.
Niet alleen door de toepassing van kleur sloegen de impressionisten nieuwe wegen in
Ze verlieten ook hun ateliers en zetten hun schildersezels recht voor hun onderwerpen. Schilderen in de open lucht gaf hen de beste mogelijkheid om het landschap te observeren, de atmosfeer in zich op te nemen en hun indrukken direct op het doek over te brengen. Het impressionisme zorgde dus voor een revolutie in de schilderkunst in verschillende opzichten en legde de basis voor veel stijlen in de daaropvolgende decennia, zoals het expressionisme, kubisme of surrealisme.
De motieven in het impressionisme
In het midden van de 19e eeuw was de keuze van motieven aan strikte regels gebonden. Meestal moesten één of enkele prominente picturale objecten centraal staan in een schilderij. De impressionisten stapten echter ook af van deze traditie. Ze schilderden de onderwerpen niet omwille van zichzelf, maar gebruikten ze slechts als een reflectievlak voor het licht, in feite als een middel om een doel te bereiken. Daarom zoekt men tevergeefs naar beroemde persoonlijkheden in impressionistische schilderijen, maar ook naar epische veldslagen of mythologische scènes.
In plaats daarvan kozen de impressionisten onspectaculaire en alledaagse motieven en scènes waarin ze de lichtomstandigheden op een bijzonder indrukwekkende manier konden weergeven. De meest voorkomende motieven waren dan ook vooral landschappen ("Papaverveld" en "De vijver met de waterlelie" van Claude Monet; "Vrouw met parasol in een tuin" van Auguste Renoir), taferelen op het strand en aan zee ("Op het strand van Noordwijk" van Max Liebermann; "De zee bij L'Estaque" van Paul Cézanne) en stadsgezichten en architectuur ("Boulevard Montmartre op een winterochtend" van Camille Pissarro; "Caféterras bij nacht" van Vincent van Gogh).
Maar ook portretten ("Vrouw met parasol" van Claude Monet), genretaferelen met kleine of grotere gezelschappen ("Biertuin in München" van Max Liebermann; "De kaartspelers" van Paul Cézanne) en stillevens ("Twaalf zonnebloemen in een vaas" van Vincent van Gogh; "Twee peren" van Edouard Manet) behoorden tot de motieven. Maatschappijkritische of politieke thema's speelden echter zelden een rol - het impressionisme toonde vooral een luchtige, bijna idyllische kijk op de wereld.
Het succes van het impressionisme begon pas laat in de geschiedenis
Vandaag de dag wordt het impressionisme beschouwd als een van de belangrijkste tijdperken in de kunstgeschiedenis, maar de kunstenaars ondervonden aanvankelijk veel weerstand. Met hun vooruitstrevende schilderstijl vonden ze aanvankelijk geen steun bij de gevestigde kunstinstellingen zoals academies en musea, en ook de pers was niet erg vriendelijk. In 1876 bijvoorbeeld zou de "Figaro" na een tentoonstelling hebben geschreven dat de "vermeende schilderijen" een "ramp" waren, veroorzaakt door een paar "gekken".
Paul Durand-Ruel - Sleutelfiguur van het Impressionisme
Maar er waren ook kunstliefhebbers die openstonden voor de impressionisten - onder hen de galeriehouder Paul Durand-Ruel, die een sleutelfiguur in het impressionisme zou worden. Hij herkende al vroeg het potentieel van de impressionisten en verdedigde de nieuwe generatie kunstenaars. Hij kocht hun werken, organiseerde tentoonstellingen in zijn galerie en steunde sommige schilders ook financieel, waaronder Édouard Manet en Claude Monet.
Met zijn inzet voor de grotendeels verachte kunstenaars riskeerde Durand-Ruel veel. Hij riskeerde niet alleen zijn reputatie als serieuze kunstkenner, maar zelfs zijn huis en haard: door zijn hoge onkosten voor de kunstenaars ontsnapte hij meerdere malen ternauwernood aan een faillissement. Maar het was niet in de laatste plaats dankzij zijn onbevangenheid en moed dat het impressionisme zich verder kon ontwikkelen en werd opgemerkt door het publiek.
De doorbraak van het impressionisme in Duitsland en Europa
Tegen het einde van de 19e eeuw had het impressionisme zich eindelijk zodanig gevestigd dat veel van zijn kunstenaars, zoals Claude Monet of Camille Pissarro, een goede boterham konden verdienen met hun werk. In de daaropvolgende jaren vond de nieuwe schilderstijl van de Fransen steeds meer aanhangers in heel Europa, inclusief Duitsland. Tot de vertegenwoordigers van het Duitse impressionisme aan het begin van de 20e eeuw behoorden bijvoorbeeld Max Slevogt, Lovis Corinth en Max Liebermann.